Hij was noch dood, noch verdwenen. Hij was de weg kwijtgeraakt… en was verdwaald gebleven.
Een ranger legde later uit dat hij hem zag rondlopen, denkend dat hij gewoon een wandelaar was. Mijn vader had nooit om hulp gevraagd.
Hij had overleefd door in de beek te vissen en het omringende water te drinken, onbewust wachtend tot hij gevonden werd.
Die persoon was Luna.
Toen mijn moeder hem weer zag, schreeuwde ze niet. Ze huilde van opluchting.
Mijn vader herkende niet alles. Hij verwisselde namen, noemde me bij mijn kinderachtige bijnaam. Maar hij leefde.
Die avond, na de medische onderzoeken, na de reünie, schudde hij mijn hand.
« Dank je dat je me hebt gevonden. Ik wist niet hoe ik terug moest komen. »
Ik antwoordde simpelweg: « We nemen je altijd mee naar huis. »
En dat is wat we deden.
We hebben nog nooit een man begraven die niet klaar was om te vertrekken. In plaats daarvan vonden we een vader, leerden we elk moment te koesteren en begrepen dat dieren soms zien wat wij weigeren toe te geven.
De kist waarin een vreemdeling zat, werd het symbool van wat mij mijn vader maakte.
En Luna? Ze slaapt nu elke nacht voor haar deur.
Mijn vader had altijd gelijk: « Als Luna blaft… » Luister naar haar. »