De gouvernante, beschuldigd door een rijke magnaat, betrad alleen de rechtszaal, zonder advocaat, zonder steun, zonder schijnbare hoop. Iedereen was ervan overtuigd dat ze zou verliezen.
Lena Morales, achtenveertig jaar oud, had meer dan twintig jaar van haar leven gewijd aan het onderhouden van het weelderige huis van zakenman Victor Harrington. Die ochtend bewoog ze zich langzaam door de rechtszaal, gekleed in haar onberispelijk gestreken uniform, haar handen trilden, haar blik neergeslagen. Ze had geen advocaat, geen dossier, geen geld — en niemand naast zich.
Victor Harrington beschuldigde hem van het stelen van een diamanten armband ter waarde van ongeveer tweehonderdduizend dollar. Volgens hem stopte Lena het stiekem in haar zak terwijl ze haar privékamer schoonmaakte. Aan de andere kant toonde zijn juridische team een arrogante zelfverzekerdheid: perfect op maat gemaakte pakken, neerbuigende blikken, vroege overwinning.
Lena bleef stil.
Ze had echter aan de politie uitgelegd dat ze de armband nooit had aangeraakt. Dat ze onschuldig was. Dat het een vergissing moest zijn geweest. Maar niemand had naar haar geluisterd. Wie zou het woord van een gouvernante geloven tegen dat van een gerespecteerde miljardair?
Toen de deurwaarder de opening van de zitting aankondigde, scande de rechter de zaal voordat hij haar met kalme stem toesprak:
« Mevrouw Morales, u kunt uw verdediging presenteren. »
Lena slikte haar speeksel door.
« Edelachtbare… Ik heb niets gestolen. Ik heb geen advocaat. Ik… Ik weet niet wat ik moet toevoegen. »
Een lichte minachtende glimlach verscheen op het gezicht van Victors advocaat. Hij toonde hun elementen: foto’s van de lege doos, daarna CCTV-beelden waarop Lena de hoofdslaapkamer binnenkwam.
Er gingen gemompel door de kamer. Alles leek beslist.