Ethans kleine handen grepen de rugleuning van de stoel vast voor balans. Zijn onderlip trilde, maar zijn stem bleef kalm.
« Oma, » zei hij, « ik hoorde papa iets zeggen aan de telefoon. Hij dacht dat ik sliep. »
Mark sprong op hem af. « Ethan, dat is genoeg! »
Maar Ethan deinsde achteruit, buiten bereik, zijn gezicht rood van opwinding.
« Nee! Je zegt altijd gemene dingen over mama. Je maakt elke keer grapjes als ik hier ben. Ik ben het zat om te doen alsof ik je niet hoor. »
De achtertuin viel in een ongemakkelijke stilte. Sommige neven en nichten wisselden blikken uit. Zelfs Linda keek verbaasd.
« Lieverd, » fluisterde ik, « je hoeft niet— »
Maar Ethan keek me boos aan. « Mam, ik wil het. »
Hij wendde zich tot de volwassenen. « Papa zei dat hij eerst gefluit heeft. En hij zei dat jullie hem allemaal zouden haten als ze het wisten. »
Een collectieve, onderdrukte schreeuw raasde als een windvlaag over het gazon.
Marks gezicht werd bleek. Hij opende zijn mond, maar er kwamen geen woorden uit. Plotseling was de man die altijd iets te zeggen had—iets scherps, iets defensies, iets intelligents—sprakeloos.
Linda’s glas gleed uit haar hand en brak op het terras. « Mark… Is dat waar? »
Hij schudde heftig zijn hoofd. « Nee! Hij begreep het verkeerd. Hij is een kind, hij weet niet wat hij gehoord heeft. »
Ethan richtte zijn rug. « Ik weet wat ik gehoord heb. Je schreeuwde. Je zei: ‘Ze denken dat ze het huwelijk heeft verpest, maar als ze de waarheid wisten, zouden ze zich tegen mij keren.' »