De hamer van de rechter sloeg met een scherpe klap op het hout, als een scheur in de tijd. Ik, Margaret Ellison, zesenzestig jaar oud, zat aan de tafel van de beklaagden, mijn handen stevig om een gele envelop geklemd die ik dertien jaar lang verborgen had gehouden. Mijn handpalmen waren vochtig, maar mijn vastberadenheid bleef onwrikbaar.
Tegenover me zat mijn dochter, Kendra Ellison, in een onberispelijk marineblauw pak, haar blik ijzig – alsof ze een vreemde observeerde, niet haar eigen moeder. Naast haar stond haar advocaat, Richard Hale, die het zelfvertrouwen uitstraalde van iemand die ervan overtuigd was dat hij de zaak al gewonnen had.
‘Edele rechter,’ verklaarde hij, terwijl hij opstond, ‘mijn cliënt was het slachtoffer van langdurige ouderlijke ontvoering. Haar moeder hield haar drie kinderen – destijds minderjarig – vast en ontnam haar meer dan tien jaar lang haar ouderlijke rechten.’
Het woord ontvoering trof me recht in het hart.
Kendra boog zich voorover, haar stem trillend van zorgvuldig ingestudeerde verontwaardiging. ‘Ik heb ze een uur achtergelaten, Edelheer. Een uur. Ik heb nooit toestemming gegeven om ze te bewaren. Ik was kwetsbaar, in een staat van psychische nood, en mijn moeder heeft misbruik gemaakt van de situatie.’