Mijn oma is twee jaar geleden overleden. Hoewel ze een lang en vol leven heeft gehad, voelde haar verlies alsof iemand me stilletjes de grond onder mijn voeten had weggetrokken. Zij was de enige die me altijd zag – echt zag – zelfs toen de wereld dat niet deed.
Alleen ter illustratie
Toen de familie bijeenkwam voor het voorlezen van haar testament, voelde ik al spanning in de lucht. Mijn broer, zijn vrouw en hun drie kinderen zaten zelfverzekerd, bijna zelfvoldaan, alsof ze al wisten wat er ging gebeuren. Mijn ouders fluisterden wat tegen elkaar en probeerden hun nieuwsgierigheid te verbergen. En toen was ik er – alleen zittend, met zwetende handpalmen en een bonzend hart.
De advocaat opende een dikke map.
Hij schraapte zijn keel en begon namen, bezittingen en bedragen op te noemen.
“Aan mijn zoon en zijn familie laat ik mijn spaarrekeningen na, met een totaalbedrag van…”
“Aan mijn kleinzoon laat ik het huis aan het meer na…”
“Aan mijn schoondochter laat ik de sieradencollectie na…”
En zo ging het maar door.
Iedereen kreeg iets. Iedereen… behalve ik.
Ik voelde mijn maag samentrekken. Ik staarde naar mijn handen en probeerde de hitte achter mijn ogen weg te knipperen. Was ik echt zo vergetelijk? Had ik werkelijk zo weinig betekend?
Toen hield de advocaat even op.
Hij keek naar mij op – recht naar mij – met een vreemde zachtheid in zijn ogen.
« En aan mijn kleindochter, » zei hij, « laat ik de bezittingen na waar ze het meest van hield. Omdat ze meer van mij hield dan van wie dan ook. »
Mijn broer snoof zachtjes.
De advocaat reikte onder de tafel en tilde een stoffige doos op.
Binnenin stonden vijf roestige klokken. Oud. Dof. Nutteloos.
De zaal barstte in lachen uit.
Mijn broer sloeg op zijn knie.
Mijn moeder hield haar hand voor haar mond om een glimlach te verbergen.
Mijn schoonzus fluisterde luid: « Nou… dat is gênant. »