Eindelijk doemden de deuren van de kliniek op, en Slavik stormde naar binnen.
Hij strompelde over de drempel als een hardloper die de finish haalt, longen rauw, zicht wazig, zijn shirt donker van het zweet en besmeurd met glassplinters. Het meisje in zijn armen voelde beangstigend licht — het soort licht dat je de adem beneemt van angst.
De airconditioning binnen raakte hem als een muur van genade. Koud. Steriel. Echt.
“Help!” hijgde hij, zijn stem nauwelijks herkenbaar. “Ze… in de auto… te heet… ze ademde niet goed—”
Een verpleegkundige achter de balie keek op — eerst verward, toen geschokt. Ze schoot in actie. Binnen enkele seconden was hij omringd door mensen in scrubs, kalm en ervaren, maar vol stille paniek.
“Neem haar,” smeekte Slavik, terwijl zijn knieën het begaven toen hij haar overdroeg. “Alsjeblieft — red haar gewoon.”
Terwijl ze achter de zwaaiende dubbele deuren verdween, zakte Slavik neer in een plastic stoel, happend naar adem. De wereld versmalde tot het zoemende geluid van tl-lampen en het plakkerige gevoel van bloed op zijn beblaarde knokkels. Hij merkte niet eens dat hij huilde, tot er een traan op de vloer viel.
Een ambulancebroeder kwam naar hem toe met een flesje water. “Je hebt het goed gedaan, jongen.”
Slavik keek op, met grote, verwarde ogen. “Komt ze er bovenop?”
De man aarzelde — niet wreed, maar eerlijk. “Ze leeft. Dankzij jou.”
Daarna leek de tijd stil te staan. Minuten werden uren. In de wachtkamer fluisterden mensen, telefoons gingen af. Slavik zat roerloos, elke seconde opnieuw afspelend — het gehuil, de auto, het gebroken glas — alsof hij zichzelf ervan probeerde te overtuigen dat het echt gebeurd was.
Toen verscheen de verpleegkundige weer. Haar gezicht onleesbaar — tot ze zacht knikte.
“Ze is nu stabiel. Uitgedroogd. Hitte-uitputting. Maar je hebt haar op tijd gebracht. Ze rust nu uit.”
Slavik slikte een snik weg en bedekte zijn gezicht met zijn handen.
De verpleegkundige ging naast hem zitten.